maandag 18 augustus 2008

Blessureleed

Blessureleed
‘Tss, da’s een heel nare blessure’ zei hij. Het was half november 2007 en ik lag, slechts gekleed in mijn onderbroek van de Lidl, op mijn rug op een stuk papier dat waarschijnlijk bedoeld was om de smalle, harde onderzoektafel te bedekken. Ik vond overigens dat het papier daar niet echt in slaagde. Ten eerste zag het papier er naar mijn mening niet erg medisch uit omdat het verdacht veel leek op de loper die wij met kerst op tafel zouden leggen en ten tweede was de strook papier veel te smal. Dat maakte dat ik, toen ik eenmaal op de tafel lag, uit alle macht probeerde om mij smal te maken zodat ik toch enigszins op het papier zou passen. Ik had namelijk gezien wie er voor mij op de tafel had gelegen en die had zeker niet op het papier gepast.

Vanaf het papier probeerde ik hem aan te kijken om instemmend vriendelijk knikkend te kunnen reageren met de woorden: ‘inderdaad, best wel naar hè?’ Maar dat lukte dus niet. Dat kwam niet alleen omdat hij met zijn rug naar mij toe stond en ik nooit zin heb om wat te zeggen tegen een rug, maar vooral omdat hij opeens dermate hard met zijn duimen mijn scheenbeen te lijf ging, dat plotseling de pijn waarvoor ik bij hem was zo intens werd dat mijn rug zich kromde en ik hem een hele tijd uit het oog verloor. ‘Heel naar’ zei hij nog een keer. ‘Ik zag overigens aan je dat we daar de boosdoener te pakken hadden. Dat was zeker wel even gemeen hè?’
Omdat ik nu op mijn achterhoofd op het papier stond kon ik achter mij zijn bureau zien. Het zag er netjes en opgeruimd uit. Zo zou ik het ook wel willen. Op één naar detail na dan. Op de hoek van zijn bureau stond een aan flarden gesneden mens. Één helft van het gezicht was gaaf, maar uit de andere helft puilde een groot wit oog naar buiten. Verder naar beneden staarden alle spieren, pezen, sixpacks en alle bij anderen dan ik trainbare onderdelen niet bedekt door wat dan ook me ongegeneerd aan. Ik kokhalsde en bedacht dat het dus nog erger kon. Ik had tenminste mijn onderbroek nog aan. ‘Ja ja, een hele nare blessure’ zei hij nogmaals.
Omdat ik nog steeds op mijn achterhoofd stond, kon ik het grote witte oog wat beter bekijken. Het deed me denken aan mijn zoektocht op Internet, eerder die morgen. De zoekmachine had ook zo’n oog gehad om mij overal rond te laten kijken. Want natuurlijk had ik alles van tevoren opgezocht op Internet. Ik bedoel maar, je bereidt je tegenwoordig natuurlijk wel grondig voor. Ze kunnen wel van alles beweren en je van alles wijs maken, nietwaar?! Ik had daarom de drie mogelijke scenario’s exact in het hoofd. Zo zou hij als het onderzoek ten einde was de dikke zwarte viltstift kunnen pakken om daarmee heel nauwkeurig een lijn halverwege mijn onderbeen aan te brengen en vervolgens de verlossende woorden spreken: ‘hier ongeveer gaat de chirurg dan zagen.’ Hij zou ook niet alleen met zijn duimen maar met al zijn vingers mijn scheenbeen aan kunnen vallen en kunnen zeggen: ‘dat lossen we binnen 5 minuten zelf wel even op’. Of hij zou over de rijstkorrels kunnen beginnen. Ik hoopte vurig dat het niet dat laatste zou zijn. Alles goed als het maar niet de rijstkorrels zouden zijn. Het werden de rijstkorrels.
Toen ik de tafel af was gekomen (‘nee, nooit zo overeind gaan zitten, eerst op je zij draaien en dan overeind komen’) en op een ijzeren krukje voor zijn bureau zat, zei hij: ‘voel zelf maar eens, als je met je vinger over je scheenbeen wrijft, voel je de ontstekingen als rijstkorrels op je botvlies zitten.’ Of het nu kwam door de aanblik van die half gevilde mensenfiguur op zijn bureau of omdat ik te snel overeind was gekomen op de onderzoekstafel of omdat ik dus niet tegen rijstkorrels onder mijn vel kan, ik weet het niet, maar plotseling werd ik draaierig. Ik hoorde nog wel dat hij zei: ‘ik stel voor dat we het in eerste instantie tien keer gaan behandelen en thuis gaan we intussen de volgende oefeningen doen’, maar toen ik bij kwam lag ik op de grond met dwars over me heen de half gevilde. Ik draaide me op mijn zij, kwam voorzichtig overeind en vroeg: ‘mag ik me weer aankleden?’
Opeens vond ik het gek dat ik ook mijn trui uit had moeten trekken terwijl ik voor mijn scheenbeen kwam en dit nog gedaan had ook. Ik werd op mijn manier een soort van kwaad en zonder zijn antwoord af te wachten kleedde ik me aan en kwam ik voor zijn bureau staan. ‘Welke oefeningen gingen we thuis doen?’ vroeg ik met nadruk op het woordje ‘we’. Hij stond op, pakte een krukje en deed de oefeningen voor. ‘Samen met de behandelingen hier moet het dan begin maart al weer een heel eind de goede kant op gegaan zijn. Maar het zal z’n tijd moeten hebben. Kijk dus niet raar op als het april of mei wordt. Want shin splints, ofwel beenvliesirritatie, ofwel het tibiaal stress syndroom, dat is en blijft een heel nare blessure.’ Omdat ik dus het hele internet in mijn hoofd had, vroeg ik in welke fase ik zat. Één, twee of drie? Het was de ergste fase: fase drie, ofwel de stabiele fase waarin zelfs het normale functioneren sterk kan zijn belemmerd, pijn overheersende vormen kan aannemen terwijl van een normale voet/been functie soms zelfs geen sprake meer is.
M’n boosheid verdween. Kon hij er wat aan doen dat ik mezelf had overschat, veel te hard getraind had en nu geen normale voet/been functie meer had. ‘Tot volgende week’ zei ik, en ik strompelde met mijn fase drie been de praktijkruimte uit. Hoe het afliep? Nou, met dank aan de peut kon ik begin mei eindelijk weer pijnvrij wandelen en wat me daarna zeker heel goed afging, was in juli twee weken liggen aan het Italiaans Toscaanse strand. Half augustus dribbelde ik weer wat door de polder met een fase één been en in september meld ik me weer op onze club in mijn nieuwe sportbroek van de Lidl. Maar dat ziet toch niemand, want de eerste tijd loop ik helemaal achteraan … eerst half november 2008 maar eens voorzichtig en veilig en niet te hard trainend (op straffe van opnieuw een t.s.s.-been) voorbij zien te komen!

N.B. voor informatie over t.s.s. lees bijvoorbeeld www.fysio-groningen.nl/artikelen.asp?artikel_id=6


Geschreven voor het clubblad van de Runnersclub Woerden